In Eye is tot en met 8 januari 2023 de tentoonstelling Fiona Tan – Mountains and Molehills te bezoeken. We vroegen een drietal schrijvers om een tekst te maken als antwoord op deze tentoonstelling. Lauren du Graf is literatuurwetenschapper en schreef eerder voor The New York Times en The New Yorker.
Berichten aan Fiona Tan: Onzichtbare voetstappen
In de Verenigde Staten vormen Aziaten de snelst groeiende groep inwoners. Toch kunnen de meeste Amerikanen geen enkele maatschappelijke gebeurtenis opnoemen die van grote invloed was op Azië. Schrijver Lauren du Graf vertelt hoe onzichtbaar Aziatisch-Amerikanen zijn in hun eigen land. Wanneer ze de tentoonstelling bezoekt van Fiona Tan herkent zij in het werk dezelfde identiteitsparadox. "Een identiteit die vooral wordt bepaald door wat niet is."
Door Lauren du Graf06 januari 2023
Onzichtbare voetstappen
Een Aziatisch-Amerikaans perspectief op de film Footsteps van Fiona Tan
In veel delen van de wereld, zoals ook waar ik woon in de Verenigde Staten, krijg je in een Aziatisch lichaam te maken met het gevoel onzichtbaar en sociaal irrelevant te zijn. Ondanks het feit dat Aziaten de snelst groeiende raciale of etnische groep zijn in de Verenigde Staten, bleek uit een recent STAATUS (Social Tracking of Asian Americans in the U.S.) Index-onderzoek dat 58 procent van de Amerikanen geen enkele prominente Aziatische Amerikaan kan opnoemen, en 42 procent geen historische gebeurtenis of maatregel kan bedenken die toegeschreven kan worden aan Aziatische Amerikanen. Toen Donald Trump het anti-Aziatische sentiment aanwakkerde door COVID hardnekkig het ‘China-virus’ te noemen, werd duidelijk dat het geweld slechts een extreme manifestatie was van een reeds bestaande toestand: alledaagse raciale agressie en microagressie die vaak in stilte werd ondergaan. Aziatisch-Amerikaanse problemen worden inderdaad vaak in stilte gedragen. Ondanks onze aantallen zijn we geneigd tot onzichtbaarheid, weinig begrepen.
Het probleem van de onzichtbaarheid van Aziaten is lange tijd afgedaan als een kwestie van representatie. Net als bij andere raciale identiteitscategorieën in de Verenigde Staten zijn Aziaten ondervertegenwoordigd in zowel de media als de politiek. Men denkt vaak dat er voor dit probleem een eenvoudige oplossing is: door meer Aziaten in de media en in zichtbare machtsposities te hebben, verhoog je de zichtbaarheid. ‘If you can't see it, you can't be it’, luidt het gezegde, dat Getty Images gebruikte in een campagne om hun voorraad afbeeldingen te diversifiëren. Op hun beurt hopen zij dat deze strategie mensen zal helpen om mensen van kleur in leidende posities te visualiseren.
En toch kan voor Aziatische Amerikanen het probleem van de onzichtbaarheid niet eenvoudigweg worden bestreden met zichtbaarheid. Om te beginnen is de categorie Aziaat zo wijdlopig dat ze bijna onbegrijpelijk is. Wat betekent het überhaupt om Aziatisch te zijn? Wat heeft een Japanse Amerikaan van de vierde generatie gemeen met een Hmong-vluchteling? En hoe passen Zuid-Aziaten in dit plaatje? De Aziatische identiteit is onzichtbaar, deels omdat ze zo onzeker en onbepaald is. In een recente Pew-enquête beschrijft een Bhutanese immigrante waarom ze de term Aziatisch gebruikt: 'Als mensen vragen waar we vandaan komen, zijn er mensen bij die nog nooit van Bhutan gehoord hebben, dus stellen we ons uiteindelijk maar voor als Aziatisch.’ Zelfs als labels nauwkeuriger en preciezer zouden worden gebruikt, is het niet vanzelfsprekend dat we beter begrepen zouden worden of zichtbaarder zouden zijn. We weten gewoon niet wie we zijn en hoe we ons tot elkaar verhouden. Cathy Park Hong schrijft:
De schrijver Jeff Chang schrijft: ‘Ik wil van ons houden’, maar hij zegt dat hij zich er niet toe kan zetten omdat hij niet weet wie ‘ons’ is. Ik deel die onzekerheid. Wie is ons? Wat is ons?
In navolging van Hong vat Hua Hsu in Stay True (2022) het probleem samen in tekstuele termen:
Een eenvoudig voornaamwoord als 'ik' of 'wij', een eerste-persoonsperspectief, het leek allemaal mysterieus (...) we konden nooit schrijven op een manier die veronderstelde dat iemand wist waar we vandaan kwamen (...) Waar begin je zelfs maar met jezelf uit te leggen?
Voor Aziaten van gemengd ras zoals ikzelf (mijn moeder is Chinees-Filipino en mijn vader is een witte Amerikaan), worden het probleem van de onzichtbaarheid en onbeantwoordbare vragen zoals wat is ‘ons’ en wie zijn ‘wij’ nog ongrijpbaarder: onze identiteiten zijn gebouwd op een gammel, hybride firmament. Deze vragen kwamen bij me op bij een bezoek aan de recente tentoonstelling Mountains and Molehills van Fiona Tan in Eye Filmmuseum. Je krijgt het gevoel dat Tan al heel lang met dezelfde dilemma's worstelt.
Tan, een Amsterdamse filmmaker, werd geboren in Pekan Baru, een stad op Sumatra, Indonesië, als dochter van een Indonesisch-Chinese vader en een Schots-Australische moeder. In haar vroege correspondentie met wijlen John Berger bracht ze al bepaalde identiteitsparadoxen aan de oppervlakte: ‘(…) mijn zelfdefinitie lijkt een onmogelijkheid. Een identiteit die alleen wordt gedefinieerd door wat er niet is’.
Haar laatste film Footsteps, in opdracht van Eye, werd vorige week nog aangekondigd als onderdeel van de Berlinale van volgend jaar (onder de titel Dearest Fiona), en wordt door de Duitse festivalprogrammeurs omschreven als een film die ‘onderzoekt welke mogelijkheden ontstaan wanneer beeld en geluid uiteenlopen’. Toch is de film veel meer dan een vormexperiment, doordat zij de onvergelijkbare kloof tussen de bijzonderheden van haar eigen familiegeschiedenis en het Nederlandse archief in kaart brengt, en zo rechtstreeks wijst op wie er in aanmerking komt te behoren tot de verbeelde gemeenschap van het Nederlandse ‘ons’, en wie, door nalatigheid, onzichtbaar blijft. Via deze collage laat Tan zien hoe het is om jezelf te begrijpen in een wereld die jouw bestaan niet erkent.

De beelden die Tan selecteert, zo wordt ons verteld, zijn afkomstig uit Nederlandse zwijgende films uit het archief van het museum, gemaakt tussen 1890 en 1930. Ze ontvouwen zich aanvankelijk in een lieflijke, landelijke stroom.
We zien mannen die vissen en vrouwen die visnetten weven, boeren die koren en tulpen snijden. Het zijn beelden die het gewone volk laten zien en liefde voor het vaderland aanwakkeren, en die het gevoel versterken deel uit te maken van een collectief, die de gewone arbeider op een voetstuk plaatsen en het platteland verheerlijken. Het zijn beelden die de indruk wekken een collectieve waarheid over Nederland en Amsterdam te vertellen, die een duidelijke verwoording van een ‘wij’ overbrengen. De mensen op de beelden zijn meestal homogeen wit, met uitzondering van een korte flits van bruine, vermoedelijk Indonesische, lichamen, in traditioneel gewaad, lopend in gelijkmatige en ordelijke pas, die met hun wandeling duidelijk een spektakel veroorzaken.


De brieven van haar vader, daarentegen, vertellen het verhaal van het particuliere, idiosyncratische leven van rondtrekkende mensen van vermoedelijk gemengd ras voor wie het lidmaatschap van een ‘wij’, of dat nu een ras of een natie is, voortdurend ter discussie staat. Haar vader stuurde haar die brieven vanuit Australië terwijl Fiona in Europa naar school ging. De brieven bevatten nieuws over familieleden in Australië en Azië, en zijn doorspekt met commentaar op nieuwsberichten uit de hele wereld, onder meer over het vooruitzicht van constitutionele hervormingen in Australië, en over een sfeer van angst rond multiculturalisme.
Tan rijgt beeld en geluid aan elkaar om de illusie te wekken dat de verhalen van haar familie en de Nederlandse archiefbeelden tot hetzelfde tijdruimtelijke universum behoren, een illusie waarin naarmate de film vordert spookachtige scheuren vallen. De soundscape is bedrieglijk naturalistisch; de vertelling is gelaagd met beelden van het vissen die vergezeld gaan van geluiden van opspattend water, zodat de honderd jaar oude archiefbeelden de wereld van haar vaders brieven vervagen. Het effect is bijna alsof de archiefbeelden deel uitmaken van het bericht van haar vader, momentopnamen van gebeurtenissen die plaatsvonden terwijl Fiona op school zat. En toch schrijft Fiona's vader niet vanuit Amsterdam maar vanuit Australië, en zijn zijn brieven geschreven in 1989 en 1990, meer dan een halve eeuw na de opname van de archiefbeelden. De verbinding tussen de twee geschiedenissen is slechts kunst, filmmagie.
Als de film ten einde loopt, krijgen de gezichten van de mensen een uitgesproken groteske, spookachtige uitdrukking, die doet denken aan de portretten van Diane Arbus. Zo begint ook de natuur uit evenwicht te raken. Branden woeden, grachten overstromen en bevriezen, wateren worden gedempt. De film eindigt in 1990. De Berlijnse muur is net gevallen en het lot van Oost-Europa is onzeker. De apartheid in Zuid-Afrika komt ten einde, de San Andreas-breuk heeft een grote beving veroorzaakt. Ook paps brieven wijzen op een breuk in Fiona’s zelfbeeld, verschuiven van terloopse reportage naar bezorgdheid, en zinspelen op een ‘periode van zelfbevraging’ die ze doormaakt. Het is passend dat dit de ideeën zijn waarmee de film eindigt: de nutteloosheid van muren, de onzekerheid van identiteit, de monsterlijke, onvoorspelbare dreiging van de natuur, met chaos die elke keurige grens dreigt te overwoekeren en elke tulp dreigt op te slokken. Dergelijke beelden wijzen ook op de broosheid van taal en van elke raciale, etnische of nationale categorie die men naar voren zou kunnen schuiven als antwoord op de vragen ‘wat is “ons”’ en ‘wie zijn “wij”’. Op dergelijke vragen kunnen immers slechts voorlopige antwoorden worden gegeven, die uiteindelijk moeten worden weggespoeld, als voetafdrukken in het zand.