‘Nu ga je een film voor kinderen zien. Maar je moet wel je ogen sluiten, anders zie je niets,’ zo klinken de eerste zinnen van Něco z Alenky (Alice, 1988), Jan Švankmajers verfilming van Lewis Carrolls befaamde Alice in Wonderland-verhaal. Vanaf de eerste minuut van de film – een wonderlijke combinatie van stop-motion en liveaction, zoals veel films van de Tsjechische surrealist en meesteranimator – ben je als kijker onderworpen aan de regels van Alice: in bureaulades zitten tunnels naar andere dimensies, opgezette dieren krijgen een tweede leven, en uit een inktpot mag zomaar gedronken worden. In de kinderlogica van Švankmajers wonderland gelden twee dingen: dat film niet alleen het oog aanspreekt én dat alles tot leven kan komen.
Alice (in Wonderland): Švankmajer gebiedt de kijker de ogen te sluiten
Isabel Harlaar schrijft over Alice, een speelfilm van Jan Švankmajer gebaseerd op het boek Alice in Wonderland. De film zal, naast de overzichtstentoonstelling over Švankmajer, te zien zijn in Eye Filmmuseum. Harlaars blik op de film legt al snel de kenmerken van een Švankmajer-werk bloot.
Door Exposed redactie13 december 2018
Rustig deinende boomtakken, een kabbelend beekje. En dan verbreekt een steen dit kalme tafereel met een plons. De camera kruipt wat omhoog en openbaart de oorsprong van die steen: aan de oever zit een meisje er verveeld nog meer in het water te gooien, terwijl een jonge vrouw naast haar een boek leest. Het meisje is Alice, en deze openingsscène maakt duidelijk dat zij de baas is in Něco z Alenky. De scène is zelfs op haar schaal geschoten: het hoofd van de jonge vrouw wordt bruut buiten het scherm gesneden.
In een interview vertelde Švankmajer dat hij kunst die speciaal voor kinderen gemaakt wordt gevaarlijk vindt ‘omdat het ofwel de ziel van het kind temt, of hen opvoedt tot consumenten van massacultuur’. Het is dan niet zo gek dat de moralistische ondertoon van vele andere Alice-verfilmingen in zijn versie ontbreekt. Švankmajers Alice ontwaakt niet uit een kinderlijke droom in een volwassen wereld, een stukje wijzer dan eerst, maar blijft de hele film lang heer en meester over haar wonderland. Hij geeft haar de rol van verteller en hoofdpersoon: het verhaal van Alice dat een wit konijn achtervolgt wordt namelijk telkens onderbroken door close-ups van de mond van Alice. Een mond die telkens zegt wat de Alice in het verhaal meemaakt, en de kijker dus gebiedt de ogen te sluiten.
De film zit vol met dit soort metavertellingen en spiegelingen. Zo ook in de kamer van Alice: een Wunderkammer bestrooid met schelpen, dierenschedels, doosjes met knopen, potten met mysterieuze inhouden, handpoppen, bolletjes wol, dierenprenten en insectenverzamelingen. Maar ook onprettigere dingen: een muizenval, en dode vliegen en bijen in het raamkozijn. Te midden van dit alles heeft iemand twee poppen neergezet: de kleinere pop is precies als Alice gekleed en heeft een stapel stenen op haar schoot. De ‘echte’ Alice pakt de stenen een voor een bij pop weg, en gooit ze in een kopje met thee – de film lijkt weer opnieuw te beginnen bij de scène bij het kabbelende beekje, maar dan op de schaal van Alice’ speelgoed.
“Švankmajer noemt zichzelf een animist, ziet een ziel in alle dingen”
In zijn films blaast Švankmajer alles leven in. Voor hem geen 3D en virtuele realiteiten, vertelt hij in een interview met Keith Leslie Johnson, een filmstudies professor die een boek over hem heeft geschreven. Švankmajer brengt objecten tot leven met stop-motion omdat hij anders het tactiele zou missen. Voor zijn films als Wunderkammers gebruikt hij het liefst objecten ‘die mensen aangeraakt hebben en die ze met hun emoties doordrongen hebben’. Švankmajer onderstreept dat hij objecten niet simpelweg laat bewegen in zijn werk, maar echt tot leven wekt. Hij noemt zichzelf een animist, ziet een ziel in alle dingen.
Met die bezielde objecten schept Švankmajer een universum vol hybriden. Het wonderland van Něco z Alenky is een houtje-touwtje heelal vol dierenschedels die op kleine voetjes wandelen, kruiperige vissengraat-hagedis-combinaties, muizen in matrozenpak en bijtgrage sokwezens. Švankmajer schuwt het ook niet de constructie van dit alles te laten zien: de Gekke Hoedenmaker is een marionettenpop aan touwtjes, de glazen ogen van de haas met wie hij zijn theekransje houdt vallen constant uit zijn hoofd. Antropocentrisch is het ook niet per se – mens en pop wisselen regelmatig van plek. Als Alice stiekem koekjes eet verandert ze in een poppenversie van haarzelf, waardoor ze een object wordt en ook slechts leeft door stop-motion. Niets klopt hier, organisch mengt met anorganisch, maar álles zit vol leven.
Něco z Alenky zit vol bizarre scenario’s: een opgezet wit konijn in een terrarium in een hoek van de kamer van Alice wordt nieuw leven ingeblazen en ontsnapt uit zijn glazen gevangenis. Alice achtervolgt het konijn, kruipt een bureaulade met prikkende passers en geodriehoeken in, en komt in een ondergronds gangenstelsel terecht. Als Alice hierna langzaam naar wonderland afdaalt, komt ze langs etages met allerlei spullen die uit haar eigen kamer lijken te komen. Maar er zitten ineens punaises en spijkers in de potten met etenswaar, en de laatste etages staan vol dierenschedels met gekke speelgoedogen.
Naast de close-ups van haar mond, komt Alice in talloze situaties terecht die te maken hebben met monden of eten. Zo begluurt ze het witte konijn terwijl die uit een pannetje aan het eten is. Als het konijn vertrokken is, neemt ze er stiekem zelf een hapje uit. Haar gezicht vertrekt: het is zaagsel. (En dat is nou net waar het levende opgezette konijn mee gevuld is.) Maar Alice drinkt ook uit inktpotten, en groeit dan plots, en eet koekjes die haar weer doen krimpen. Je denkt bij het kijken al gauw terug aan al die keren dat je als kind stiekem koekjes uit de koektrommel pakte of dingen moest eten of drinken die je absoluut niet lustte: bittere thee, of koud geworden pap met grijze, onverklaarbaar dikke brokken.
In zijn boek over Švankmajer schrijft Keith Leslie Johnson dat Švankmajer, net als andere surrealisten als Marcel Duchamp, Salvador Dalí en Luis Buñuel de focus van het medium film van het oog wil verleggen naar de andere zintuigen. Om dit te bewerkstelligen snijdt hij, in tegenstelling tot Dalí en Buñuel, geen oog door, maar laat hij je jampotten met spijkers zien, dansende biefstukken en ingeblikt voedsel waar pissebedden uit kruipen. Je denkt vanzelf: hoe zou het zijn om uit een inktpot te drinken, of een hapje zaagsel te eten? Švankmajer daagt je hiermee uit bij het kijken je andere zintuigen te gebruiken. Film als synesthetische ervaring. Sluit je ogen eens, misschien kom je dan in wonderland terecht.