In Eye is tot en met 8 januari 2023 de tentoonstelling Fiona Tan – Mountains and Molehills te bezoeken. We vroegen een drietal schrijvers om een tekst te maken als antwoord op deze tentoonstelling. Lara Nuberg schreef een verhaal over een bezoek aan Artis.
Berichten aan Fiona Tan: Tijdgebonden
Schrijver Lara Nuberg verwondert zich over een bijzondere kracht van de mens. Wij kunnen dingen samenbrengen die elkaar zonder onze inbreng nooit zouden ontmoeten. In dat opzicht doet onze tentoonstelling met het werk van Fiona Tan haar denken aan een andere plek in Amsterdam: Artis.
Door Lara Nuberg01 december 2022

Een paar weken geleden was ik voor het eerst in jaren in Artis. Het voelde enigszins als een kleinburgerlijk bezoek, want ik had kaartjes gewonnen via een loterij en ik ben eigenlijk niet iemand die lid wil zijn van een dergelijke organisatie. Vlak voor ik de kaartjes won had ik dan ook meerdere keren op het punt gestaan m’n lidmaatschap op te zeggen, maar telkens als ik met m’n cursor naar het knopje ‘lot opzeggen’ bewoog, bedacht ik me weer. Want stel nou dat ik nét de volgende maand zou winnen, dat het toeval in mijn voordeel uit zou vallen en dat ik dan nét geen lot meer zou hebben. Zou ik me dan niet de grootste sukkel óóit voelen? Het was alsof het universum met me speelde, want vlak daarna won ik die kaartjes. Drie stuks. Ik nam een vriend van mij en zijn dochter mee.
Bij de ingang leek het of de tijd had stilgestaan. Net als toen ik nog klein was en ik met mijn ouders en broertje regelmatig de dierentuin bezocht, werden we begroet door een fotograaf. Of we op de Artis-foto wilden, een leuk aandenken voor later, zei het meisje met de spiegelreflexcamera om haar nek. We knikten en glimlachten terwijl ze de foto maakte, hurkend op een paar meter bij ons vandaan. Nu is dit moment voor altijd vastgelegd, zei ik tegen de vriend toen de fotograaf klaar was. Raar eigenlijk, dat het moment waarop we net poseerden nu alweer geschiedenis is.
Hij glimlachte en mompelde dat ik altijd van die dramatische dingen zeg. Alsof het leven je ontglipt terwijl je ernaar kijkt, zei hij. Maar dat is ook zo, gaf ik als antwoord. Twee dagen geleden was ik zelf zes en nu sta ik hier als dertiger met een vriend en z’n dochter van die leeftijd.
We liepen door naar de bavianenrots, maar troffen er geen enkele aap. Verhuisd naar het voormalig ijsberenverblijf, merkte een voorbijganger op. We wandelden verder en passeerden zebra’s, witte wolven, schildpadden, jaguars, pinguïns, olifanten, zeeleeuwen, giraffen, papegaaien. We lazen bordjes over fokprogramma’s, bedreigde diersoorten en de natuurlijke habitat van de onechte gaviaal – een krokodillensoort uit Indonesië. De mens heeft een bijzondere kracht. Wij kunnen dingen bij elkaar brengen in het centrum van Amsterdam die elkaar zonder onze inmenging nooit zouden ontmoeten. Hardop vroeg ik me af of de dieren van Artis zich bewust zouden zijn van deze tegennatuurlijke samenloop van omstandigheden. En zo ja, zouden ze dan voelen dat Artis hen bindt, als overkoepelende identiteit ondanks al hun verschillen?
Ik voel me wel een beetje als al die dieren, antwoordde m’n vriend terwijl we verder liepen.
Onze voorouders zijn uit alle hoeken van de wereld weggeplukt en daarom zijn wij nu hier, lopen we over dit geasfalteerde pad vol herfstbladeren langs roze flamingo’s. Kun jij staan op één been? Hij tikte zijn dochter op haar schouder en het meisje trok onmiddellijk een van haar knieën op. Ze lachte breed en ik zag nu pas dat ze twee voortanden miste. Wij deden haar na en even leek het of de hele wereld stilstond. Alsof we met z’n drieën bekeken moesten worden door iets van boven af, balancerend op één been, het zonlicht gleed zacht over onze gezichten.
Ghana, Indonesië, Suriname, Nederland.
Samengebracht op deze paar vierkante meter.
Je hebt gelijk, zei ik om de stilte te doorbreken, nog altijd op één been. Wij zijn hier inderdaad op een tegennatuurlijke manier terechtgekomen. Door geweld en onderdrukking.
Mijn vriend knikte, mompelde dat dat misschien niet tegennatuurlijk was.
Misschien is het zoals mensen zijn, zei hij. Of vooral hoe witte mensen zijn. Ik durf best te zeggen dat het inmiddels in hun natuur zit om te onderdrukken, gevangen te nemen, te categoriseren. Hij ging weer op twee benen staan en liep verder in de richting van het gorillaverblijf. Ik wil daar niet naar binnen, riep zijn dochter. Het stinkt daar. En pap, waarom klink je zo boos?
Toen we genoeg dieren hadden gezien, zochten we een zitplek in het Planetarium en keken naar een film over ons zonnestelsel. Een kalme vrouwenstem vertelde over de manen van Jupiter, de kraters op Mars, de hitte op Venus, methaanregen op Titan. Over het grote koepelvormige beeldscherm vlogen we door de ruimte, door de computeranimatie van een oneindig universum, allemaal zorgvuldig vormgegeven op basis van door de mens verzamelde data.
Laten we terug naar huis keren, zei de vrouwenstem na een verhaal over meteorieten. De camera richtte zich op de aarde, het blauwgroene bolletje, zwevend in zwarte massa. De enige leefbare planeet van ons zonnestelsel, geordend in cijfers en letters, landgrenzen, lengte- en breedtegraden, windrichtingen, monetaire unies, formules, postcodes en netnummers. Thuis van alle dieren, van ijskappen, desolate landschappen, files, wind, schaduwen, betonnen wijken, herfstbladeren en regen.
Bijzonder eigenlijk, dat we hier zijn, zei ik fluisterend tegen mijn vriend. Bij elkaar geraapte sterrenstof, een voetnoot in een geschiedenis van miljarden jaren. En weet je wat nou zo grappig is? Eén meteorietinslag en alles is weg, opgelost in het universum, alsof we nooit bestaan hebben.
Naast mij bleef het stil. Mijn vriend had zijn ogen dicht en ik zag hoe zijn dochter tegen hem aanleunde, onderuitgezakt, haar lange wimpers rustend vlak boven haar wangen en haar mond hing een beetje open.
Ik brandde het beeld in mijn netvlies. Papa en dochter, hier, nu, thuis, op deze plek en tijd. De orde der dingen leek precies te kloppen. Nog even en alles zou herinnering zijn.