Eigenlijk kan ik niet tegen films. Ja, hele platte zoetsappigheid verdraag ik, films waarin een vlek op een blouse het grootste probleem is. Zodra het ergens over gaat word ik bang. Want dan komt het: de dreiging. Dat iets mis kan gaan, dat iemand dood kan gaan, dat vanachter een deur of een muurtje ineens iets verschrikkelijks tevoorschijn kan komen. Die momenten van naderend onheil kruipen direct in mijn hartslag en zitten, let maar op, in nagenoeg alle films.
De dreiging van een trapeze: Der Himmel über Berlin
Schrijver Iduna Paalman houdt eigenlijk niet van films. De ondraaglijke spanning, de dreiging van een einde, een gevaar, een verlies – filmbeelden worden haar al snel te veel. Voor de film Der Himmel über Berlin maakt ze echter een uitzondering, al kijkend naar de worstelingen van twee engelen en een trapeze-artieste. De film is 8 mei te zien in Eye Filmmuseum.
Door Iduna Paalman02 mei 2019
Der Himmel über Berlin (1987) leek daarom perfect. Twee engelen – mannen van middelbare leeftijd – waken al eeuwen over Berlijn. Damiel en Cassiel zijn onsterfelijk en hoewel ze eruitzien als normale mensen, kan niemand ze waarnemen. Ze beluisteren de gedachten van de inwoners van Berlijn, grijpen soms in en geven, gewoon door onzichtbaar aanwezig te zijn, positieve sturing en troost. Hen kan niets overkomen, ze staan boven het aardse leven. Nul schrikeffecten dus, nul levensbedreiging.
“Soms, zegt hij, wordt zijn geestelijke bestaan hem te veel. Dan zou hij graag eens begroet willen worden, koorts willen hebben, zwarte vingers willen krijgen van het krant lezen”
De film kabbelt rond levens uit zowel Oost- als West-Berlijn en lange tijd is dat vooral wat raakt: de beelden van een gesplitste stad, de Muur alomtegenwoordig en vanzelfsprekend aanwezig. We zien scènes in een bibliotheek: nergens een computer te bekennen natuurlijk, overal bezoekers over boeken gebogen. De engelen wandelen van mens naar mens, pakken een potlood van een studente (in een poging er een menselijke, zintuigelijke ervaring bij te beleven?). Telkens lijken ze vooral vertederd door dat ploeterende, piekerende volk.
De eerste dialoog tussen Damiel en Cassiel brengt vaart: wat moet het heerlijk zijn, zeggen ze, om eens echt iets te voelen. Damiel wijst naar een zoenend stel op straat. Hij vertelt over een dame die zich zomaar nat liet regenen. Soms, zegt hij, wordt zijn geestelijke bestaan hem te veel. Dan zou hij graag eens begroet willen worden, koorts willen hebben, zwarte vingers willen krijgen van het krant lezen. Eindelijk eens iets willen vermoeden in plaats van alles maar te weten. Het gewicht en de tijd in zichzelf willen dragen, bij elke stap en elke windstoot denken: nu, en nu, en nu, en niet voor altijd en eeuwig. In deze uitspraak – zo ontdek je later – zit de stuwende kracht van de film.
Nee, dat is niet waar. De stuwende kracht van de film is – natuurlijk – een vrouw. Damiel valt voor trapeze-artieste Marion, een ongelukkige Française. Hij volgt haar bij het repeteren in de circustent, tot in haar caravan, waar ze triest haar leven overpeinst. Zou het niet fijner zijn om er niet meer te zijn, denkt ze, om dood te zijn?
En dan komt het: de mooiste én meest dreigende scène van de film. Juist als zijn nieuwsgierigheid naar de vrouw Damiel ertoe laat neigen mens te worden, echt te gaan leven, juist dan klimt Marion verdrietig de trapeze op. Wat volgt is een show waarin alle trapezekunsten het einde kunnen zijn, van het leven van Marion en van het nog niet eens begonnen leven van Damiel. Voelt hij nou angst? Voelt hij nou verliefdheid? Wil hij dat voelen? In die dreiging besef je: aha, hier draait het om.
Of Marion blijft leven is natuurlijk de vraag, maar dat Damiel besluit mens te worden kan best worden verklapt. Hij proeft echte koffie, schaft een nieuwe jas aan, bezoekt een concert van Nick Cave. Fantastisch vindt hij het, en door zijn opgetogenheid besef je dat deze film een grote ode is aan die kleine alledaagse dingen. Zo prangend als in de nok van de circustent wordt het niet meer, maar de loutering van die dreiging maakt zichtbaar wat het ‘gewone’ menszijn zo waardevol maakt. Daar had ik mijn ingehouden adem graag voor over.