Het is deze maand precies vijftig jaar geleden sinds de studentenprotesten in Parijs plaatsvonden. Studenten, arbeiders en mensen uit alle lagen van de bevolking gingen massaal de straat op om blijk te geven aan hun onvrede over de situatie in hun land. Het conservatieve gedachtegoed moest plaatsmaken voor nieuwe, progressievere idealen.
Hoe het beleid van Den Haag ons denken vervlakt en waarom we daartegen in protest moeten komen
Theo Warnier, student filosofie en filmmaker, schreef in het kader van revolutiemaand ’68 in Eye een kritisch opiniestuk over het onderwijs- en kunstbeleid. Uit het huidige leenstelsel en de filmfondssubsidies spreekt geen vertrouwen in de jeugd of de toekomst. Daarom: kom in opstand en sluit je aan bij de Mars voor Onderwijs, 8 juni.
Door Theo Warnier22 mei 2018
Als je de ’68 revolutie in het perspectief van de jaren zestig plaatst, zie je, denk ik, zowel revoluties in het onderwijs – namelijk de herverdeling van de Parijse universiteiten en het breken met conservatieve, verouderde lesmethoden – als ook een drastische omslag binnen de kunst. De nouvelle vague, een invloedrijke filmbeweging, ging in tegen de conventies van de gevestigde orde van de filmindustrie – met name Hollywood – en hebben zo niets minder dan een prominente rol binnen de ontwikkeling van de filmgeschiedenis gespeeld. In mei 1968 was deze ontwikkeling nog in volle gang.
Vandaag de dag kampen we met een nieuw probleem: het gaat goed met de Nederlandse economie maar slecht met onderwijs en cultuur. Het huidige bezuinigingsbeleid snijdt al jaren in de waarde van de mens als denkend en kritisch wezen. Op het moment krijgen denkers en kunstenaars weinig tijd, geld en ruimte voor hun creativiteit en toekomstige denkers en kunstenaars krijgen geen ruimte om zich te ontwikkelen en tot bloei te komen. Waarom zijn kunst en onderwijs eigenlijk zo belangrijk voor onze maatschappij? Op welk punt komen kunst en onderwijs met elkaar overeen?
Naar mijn mening hebben we denkers en kunstenaars nodig om aan de ene kant vervlakking in ons denken te voorkomen en aan de andere kant ons gevoelsleven te verrijken. Hoe kunnen we nog een volwaardig en betekenisvol leven leiden als we zowel geen tijd meer krijgen om diepgaande, kritische analyses van onze maatschappij te maken, als ook onze tegenslagen niet meer kunnen verdragen (al dan niet door het te verheerlijken)?
“Wisselen van studie, betekent een langere en dus veel duurdere studietijd; onbetaalbaar wordt het als je aan een tweede studie wilt beginnen, omdat je als achttienjarige toch niet de juiste keuze hebt gemaakt”
HET ONDERWIJS
Laten we de achteruitgang van het onderwijs in historisch perspectief plaatsen. Als we kijken naar de ontwikkeling van het huidige leenstelsel voor studenten, dan zien we dat ons stapsgewijs zowel de vrijheid om te studeren wat we willen is afgenomen, als de studietijd die nodig is om tot volwaardige ontplooiing te komen.
Om te beginnen kreeg de uit 1986 afkomstige basisbeurs in 1991 te maken met de eerste klap: minder basisbeurs en korter studeren (van tien naar vijf jaar basisbeurs). Er ontstonden veel protesten in de aanloop van deze wetswijziging. De Oude Manhuispoort van de UvA werd zelfs bezet. Toch werd het beleid doorgevoerd.
In de jaren ‘90 besloten ze termen en beleidsvoeringen in het leven te roepen zoals “tempobeurs” en “prestatiebeurs”, wat eigenlijk wederom minder basisbeurs en korter studeren bleek in te houden; maar ook, niet geheel onbelangrijk, boetes voor studenten die te lang studeerden.
Na een decennialang proces van structurele, stapsgewijze slinking was er van de basisbeurs in 2012 bijna niks meer over. Toch moest het toenmalige beleid in 2015 plaatsmaken voor het huidige leenstelsel, waarbij elke student geld leent om zijn/haar collegegeld te betalen – waarvan de prijzen trouwens alleen maar blijven stijgen. Wisselen van studie, betekent een langere en dus veel duurdere studietijd; onbetaalbaar wordt het als je aan een tweede studie wilt beginnen, omdat je als achttienjarige toch niet de juiste keuze hebt gemaakt.
Verder is er sprake van rendementsdenken op de universiteiten. Leerlingen worden niet gezien als individuen die de universiteit graag opleidt tot volwassenen rijk aan kennis en kritisch denkvermogen. Studenten worden gezien als een last en moeten zo min mogelijk geld kosten. Kort gezegd heeft dit als gevolg dat de grote studies versimpelen of in het Engels worden gegeven om meer studenten te trekken – dit jaar zijn er bijvoorbeeld voor het eerst meer buitenlandse studenten die zich hebben aangemeld voor de bachelors aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) dan Nederlandse studenten – en de kleine studies verdwijnen omdat ze te veel geld kosten (bij een kleine studie zijn de kosten per student namelijk hoger dan bij een grotere studie).
Er wordt gesneden in de waarde van de mens als denkend wezen. We worden louter nog gezien als getalletjes op beeldschermen die bijdragen aan de groei van de economie. Er zou juist een beleid moeten zijn dat de jeugd beschermt tegen de economische wetten van winst of verlies. Omdat ontwikkeling niet in het teken staat van geld opstrijken, maar van een grondig rijpingsproces. De samenleving heeft uiteindelijk meer profijt van kritische en autonome burgers, omdat zij verbanden kunnen leggen en innovatie kunnen brengen (nog los van waar het volgens mij om draait, de verdediging van het schone en het ware). In het huidige systeem lijkt het er echter niet op dat iemand nog vertrouwen heeft in de jeugd (of de toekomst). We staan er alleen voor.
Een boze volwassene, die ons eens even een lesje zal leren, zal hier waarschijnlijk zeggen dat het juist goed is dat de student aan zijn lot wordt overgelaten. Zo leren we hoe het is om hard te werken en er alleen voor te staan in deze barre wereld. Het leven is namelijk niet makkelijk. Niks zal je zomaar in de schoot geworpen worden.
Dat sommige jongeren nog niet weten wat ze willen doen, betekent echter niet dat ze niet hard werken. Heb een beetje vertrouwen in de jeugd! Hoe groot onze inzet ook is, zelfontplooiing en rijping zijn trage processen, van zoeken, uitproberen, vallen en opstaan. En die zelfontwikkeling lijkt me essentieel. Het is absurd een systeem zo in te richten dat je zowel in één keer de juiste studie zou moeten kiezen als ook niet de mogelijkheid zou hebben om een tweede studie (na de eerste) te doen als iemand daar behoefte aan heeft. Dit is helaas in de huidige structuur wel het geval. De jeugd zou de tijd moeten krijgen om zichzelf te vormen maar we zijn te druk bezig met snel werknemers afleveren voor de arbeidsmarkt en rendement opstrijken om ons nog bewust te zijn van wat we hiervoor moeten opgeven: een menswaardig leven.
DE KUNST
In de kunst en zo ook in de film zien we naar aanleiding van Nederlands subsidiebeleid de overmatige productie van maatschappelijk nuttige films en de afwezigheid van de kritische, kunstzinnige en diepgaande variant van dit medium. Dit komt, denk ik, doordat de overheid haar subsidiebeleid aanpast op een secundair belang: de internationale erkenning van de Nederlandse film. Hierdoor zijn we de internationale filmfestivals naar de mond aan het praten om maar in de schijnwerpers van internationale podia te kunnen mogen staan in plaats van vertrouwen en diepgang in onze makers te leggen; om het ware en het schone te ondervinden.
Één van de belangrijkste van deze festivals is het filmfestival in Cannes, in Zuid-Frankrijk: één van de grootste (internationale) filmfestivals ter wereld. Op dit festival winnen echter de laatste jaren films zoals I, Daniel Blake (Ken Loach, 2016) en The Square (Ruben Östlund, 2017) de hoofdcompetitie, ook wel de Palm d’Or (“Gouden Palm”) genoemd. Dit zijn films met een politiek onconventioneel en maatschappelijk nuttig verhaal, terwijl ze verder cinematografisch erg standaard en weinig diepgaand zijn. Het lijkt erop dat deze films alleen hun prijs aan het maatschappelijke thema wat ze in de film proberen aan te halen te danken hebben, niet omdat het een revolutionair of kunstzinnig interessant of ziel onderzoekend kunstwerk is, wat, naar mijn mening, de enige reden zou moeten zijn waarom een film zo’n Gouden Palm in de wacht moet kunnen slepen.
Gerhard Busch (VPRO cinema-recensent) bevestigde mijn vermoeden tijdens een interview op 10 mei op NPO Radio 1 over de nieuwe Keniase film Rafiki (2018, Kahiu) – deze film heeft trouwens ook geld van het Nederlands Filmfonds gekregen – over een relatie tussen twee meisjes, die dit jaar als eerste Keniase film ooit op Cannes te zien was: “Het is een hele oprechte, fijne, charmante film. Het is geen filmkunst, niet heel erg vernieuwend maar het is een belangrijk verhaal. […] Dus hij valt hier heel goed in Cannes. […] Het thema is hier [op Cannes] natuurlijk wel heel belangrijk en het feit dat-ie verboden is in eigen land, vinden ze ook heel prettig.”
Dus de fondsen en omroepen passen in naam van de overheid hun beleid – voor wie er wel of geen subsidie is – aan op basis van het potentieel internationale succes van zo’n film. Er zijn hierom bij het Nederlands Filmfonds een aantal punten die je moet afvinken voordat je een (bepaalde) subsidieaanvraag mag doen. Zodra je een regisseur op het project hebt zitten die al enige internationale roem heeft, heb je een al flinke smak van die benodigde punten binnen voor je subsidieaanvraag en zo dus een grotere kans op het daadwerkelijk krijgen van die subsidie.
We zitten dus in Nederland opgescheept met een filmbeleid dat zich, ten eerste, louter focust op de bijzaken die het maken van een mooie film teweeg zouden moeten brengen; en daarnaast ook geen vertrouwen in nieuwe makers toont – er zijn bijvoorbeeld ellenlange trajecten voor jonge filmmakers waar ze jaren lang korte filmpjes moeten maken voordat ze eindelijk een langspeelfilm kunnen gaan maken -; en dit allemaal vanwege termen zoals nut, doelmatigheid en rendement, die op elk beleid van Den Haag van toepassing lijken te zijn, zoals we die ook bij het beleid omtrent onderwijs een grote rol hebben zien spelen.
“Dat het er nu op lijkt dat de overheid ons geen diepgaande en kritische blik op de wereld gunt, wil niet zeggen dat we niet diepgaand en kritisch kunnen zijn.”
HET VERZET
Het neoliberale beleid van Den Haag brengt dus slap onderwijs en slappe kunst teweeg; en daarom stel ik u allen de volgende vraag: waar blijft de kritiek op het huidige systeem?! We dreigen de fout in te gaan door niet tegen dit beleid te protesteren en daarmee riskeren we het verlies van het kritische mensenoog: verliefd op de poëtische aspecten van het leven, gedreven door de strijd tegen het onrecht!
We zullen datgene moeten bedrijven waar we voor strijden, terwijl we ervoor strijden. Oftewel: laten we dingen blijven maken om ons leven te verdiepen en te en ondertussen te protesteren tegen het beleid wat hiertegen ingaat. We zullen hard moeten blijven knokken voor een plaatsje in deze mensonwaardige disciplineringsmechanismen waar we vandaag de dag in verstrikt lijken te zitten. We moeten mensen laten weten hoe belangrijk kunst en onderwijs zijn voor de samenleving – ook al kan men niet in één oogopslag inzien waarom – want anders staan we er straks zowel alleen voor, als wel zonder enig soelaas.
Daarom bestaat een studentenbeweging zoals Humanities Rally, die met de Mars voor Onderwijs een optocht organiseert waarin studenten en docenten demonstreren tegen de versmalling van het onderwijs. Dat het er nu op lijkt dat de overheid ons geen diepgaande en kritische blik op de wereld gunt, wil niet zeggen dat we niet diepgaand en kritisch kunnen zijn; maar het is wel zaak om voor een beter systeem te blijven pleiten waarin de overheid wel vertrouwen heeft in haar eigen burgers.