Ik ontmoet Nanouk Leopold in het café van de Stadsschouwburg Amsterdam – onopvallend staat ze bij de bar, een observator, hoogstwaarschijnlijk, maar ook, zoals ze later zelf zegt, een buitenstaander. Net zoals veel van haar personages buitenstaanders zijn, of preciezer, juist “gewóne mensen” – daarover later meer.
Interview met regisseur en “spookrijder” Nanouk Leopold
Naar aanleiding van de film Cobain, die in ieder geval nog tot 20 mei in Eye te zien is, sprak Alexander van der Weide met regisseur Nanouk Leopold. Over haar ontwikkeling als filmmaker, het maakproces en buitenstaanders.
Door Alexander van der Weide14 mei 2018

Ik spreek haar over haar nieuwe film Cobain. Een coming-of-age drama waarin de vijftienjarige Cobain zijn pleeggezin verlaat om voor zijn zwangere, verslaafde en dakloze moeder Mia te zorgen. Al snel ontspoort het reddingsplan en zwerft Cobain achter haar aan door een chaotisch en rauw Rotterdam. Het geheel is prachtig impressionistisch gefilmd, alsof je als kijker in het hoofd van Cobain zit. Met een ontroerende en krachtige hoofdrol van de vijftienjarige Bas Keizer.
Opvallend aan deze film is de ontwikkeling die de regisseur heeft doorgemaakt. Waar Leopold internationaal doorgebroken is met haar zorgvuldige statische shots en een afstandelijke toon, heeft haar nieuwe film meer beweging, meer vrijheid. Ik spreek de regisseur over Cobain, het maakproces en disfunctionele families.
U staat bekend als auteurfilmer, iemand die altijd haar eigen films schrijft en regisseert. Waarom wilde u deze keer het scenario van iemand anders verfilmen?
Toen ik het scenario las, voelde ik heel veel kracht bij de hoofdpersoon. Daarnaast zaten er allemaal elementen in de tekst waar ik niet eerder mee had gewerkt, waar ik mee aan de slag wilde gaan. Ik voelde een snelheid in het verhaal die ik nog niet in mijn eigen werk gezien had. Tijdens het lezen zag ik meteen heel veel kleuren voor me. En de hoofdpersoon was jong, dat was ook nieuw voor mij. Een verhaal kortom dat me uitdaagde en een nieuwe manier van werken van me vroeg.
Werken met een ongeschoolde hoofdrolspeler zette het hele maakproces op scherp, want ik was gewend om met hele goede vakbekwame acteurs samen te werken. Nu stonden we met een jongen die we letterlijk van het schoolplein hadden gepikt [Bas Keizer, red.] op de set. Dit bracht veel mooie dingen met zich mee die je van tevoren niet kunt verzinnen – zoals hoe Bas in een geïmproviseerde scène heel teder een Baardagaam [soort kameleon] uit zijn hok pakte. Ik merkte al snel dat al die geschoolde acteurs zich aan zijn spel moesten aanpassen. Hij zette de toon. Daar moesten ze heel naturel tegenover staan. Het gaf een verrassende creatieve spanning aan de opnames.
“Ik vind het mooi hoe vijftienjarigen middenin de dingen staan, dat de lagen nog zo door elkaar heen lopen, kriskras. Het heeft iets dierlijks.”
Wat trok u aan aan dit jongerenverhaal?
Het perspectief. Wat ik mooi vind is hoe vijftienjarigen middenin de dingen staan, geen overzicht hebben. Dat herinner ik me ook nog van mijn eigen puberteit, dat ik me maar kort kon focussen op iets, om vervolgens weer los te laten en in een volgend moment op te gaan. Dat ik dan intensief naar iets “onbelangrijks” keek, zo van: “Hey, wat een rare oorbellen heeft die vrouw…”. Terwijl de schoolambtenaar dan iets heel heftigs tegen me zei, iets van: “Je moet dit of dat écht doen, anders blijf je zitten.” Dat die lagen zo door elkaar heen lopen, kriskras, en dat het ene net zo belangrijk is als het andere, dat daar nog geen onderscheid in zit – dat vind ik erg interessant. Het heeft iets heel dierlijks, iets instinctiefs. Zo wilde ik het verhaal ook vertellen. In de film zie je bijvoorbeeld dat Cobains moeder helemaal stoned is – Cobain oordeelt daar dan niet over, hij denkt alleen maar heel praktisch: “Kut, ik ben nét te laat aangekomen, nu duurt het nog lang voordat ze weer nuchter is, nou oké, dan ga ik nu maar slapen.”


Hoe kruip je als regisseur in het hoofd van zo’n jong personage?
Ik kom er steeds meer als regisseur achter dat als je de hoofdpersoon op de een of andere manier kent, het helemaal niet uit maakt of hij anders is dan jij bent. Ik werd tijdens het maakproces ook gewoon een jongen van vijftien. Dat had ik ook met de homoseksuele boer van vijftig uit Boven is het Stil. Heel leuk eigenlijk!
Voor de acteurs moet het geloofwaardig zijn dat ze echt iemand zíjn, ze moeten zich dat in kunnen beelden en ik ook. Er zit dus een raar spelelement in het regisseur-zijn, waar je niet vaak over hoort in interviews. Dat je als regisseur steeds weer moet bedenken: hoe voelt dat dan? Of: hoe sta je daar dan? Het is dus eigenlijk alleen een afspraak. Dan zeg ik: ik ben nu vijftien. Of: ik ben een junk en een vrouw en een moeder [de rol van Mia, de moeder van Cobain]. Uiteindelijk is Mia dat ook niet, want ze weet niet wat het is om een moeder te zijn. Ze is ook gewoon een mens.
Overigens zijn er ook grenzen aan het in de huid van je personages kruipen. Er zit bijvoorbeeld ook een geheim in Cobain, een gebied waar ik niet helemaal weet wat hij voelt en denkt. Je kunt in bepaalde scènes alleen zijn acties en handelingen zien of hoe hij besluiten neemt. Dan schiet mijn perspectief als negenenveertigjarige regisseur weer tekort (lacht).

Uw manier van werken is langzaam aan het veranderen: van strenge kaders naar steeds meer beweging in de cameravoering. Hoe heeft uw filmstijl zich ontwikkeld?
De ontwikkeling naar meer beweging is er langzaam ingeslopen. Waar we mee werkten, heeft invloed gehad op hoe we werkten. Bij Brownian Movement bijvoorbeeld, werkten we met twee hele kleine kindertjes van één en anderhalf jaar. Die gaan niet iemands aanwijzingen opvolgen; dan moet je een soort sfeer creëren waarin ze zelf gaan bewegen en daar moet je dan op inspelen. Dus deze nieuwe werkwijze, die een meer beweeglijke cameravoering vereist, zette al mijn filmische ideeën over beeldcompositie en statische kaders op zijn kop en ik merkte dat ik dat heel leuk vond.
In Boven is het Stil filmden we veel dieren. Dieren zijn niet te voorspellen, dus gingen we ter plekke improviseren met de koeien en de schapen op de boerderij. Toen hebben we de vorm gevonden die ik met Cobain verder heb uitgewerkt: dansen en vangen. De voorwaarden die we voor de dieren moesten scheppen om ze vrij bewegend te kunnen filmen, hebben we in Cobain toegepast op de set. Iedereen kon onafhankelijk van elkaar beslissen waar de scène heen ging; waar de cameraman, acteurs of ik gingen staan en hoe de scène zich ontwikkelde. Daarvoor zaten we met draden aan elkaar vast: de cameraman, de geluidsman en ik als regisseur. Als de acteurs opeens een kant op begonnen te lopen, moesten we dus helemaal op elkaar ingetuned zijn. Dit veroorzaakte een verhoogd intuïtief gedrag. Dan ga je keuzes maken die onverwacht zijn maar die wel kloppen met elkaar. Dat levert een heel organische beeldstijl op.
Tegelijkertijd zijn er wel veel afspraken, het is niet een vrije performance. Er zit bijvoorbeeld veel voorbereiding in het scèneverloop, de aankleding, de locaties. Vooral met Bas Keizer heb ik de scènes grondig van tevoren geoefend met alle tegenspelers. Verder vertel ik altijd vanuit de ruimte – dat komt nog van mijn kunstacademie-achtergrond [Nanouk Leopold studeerde voor de Filmacademie aan de Akademie voor Beeldende Kunsten]. Samen met een art-director ben ik maanden lang bezig met knippen, plakken, zoeken naar plaatjes, kleuren, lampjes en behangsel om een sfeer te creëren. Als die sfeer er is, heb ik de vrijheid om alles te doen wat ik wil doen.
“Buitenstaanders vind ik altijd mooie karakters. Er zit een soort eerlijkheid in het niet proberen te zijn zoals alle anderen”
Hoe past deze film in je oeuvre?
De vorm van de film is anders, maar het gevoel niet. Mijn films gaan vaak over buitenstaanders, of “echte mensen” – het is maar net hoe je het bekijkt. Ik denk stiekem altijd dat iedereen zichzelf ziet als buitenstaander. Ik voel me in ieder geval altijd zo, ook als ik in een kamer ben die vol zit met mensen die op mij lijken. Maar dat onderscheid zit meer in het hoofd, geloof ik.
Ik vind buitenstaanders altijd mooie karakters. Er zit een soort eerlijkheid in het niet proberen te zijn zoals alle anderen. Want je bent niet als alle anderen. Niemand is hetzelfde, dus waarom zou je dat willen? En in het verlengde daarvan: waarom zou je dan perfect willen zijn? Als je niet perfect hóéft te zijn, kan je eigenlijk ook niet mislukken. Dus als je niet perfect wilt zijn, ben je per definitie gelukt. Terwijl mensen tegenwoordig wel heel erg bezig zijn met perfect te willen zijn. Dit lukt niet, waardoor ze dan ook depressief worden. Dat schiet niet op, toch?
Mijn editor zegt weleens tegen mij dat we spookrijders zijn. Niet zozeer omdat we om de kick tegen de richting in willen rijden, maar meer omdat ik denk: waarom gaat iedereen díe kant op, ik heb het niet begrepen, we moeten toch de andere kant op? Ik vind het bijvoorbeeld frappant dat iedereen altijd over de bijzonderheid van mijn karakters praat alsof ze heel gek zijn. Terwijl de wereld vol zit met deze mensen; in je eigen gezin zitten ze ook, maar dan heeft het een andere vorm. Oké, niet iedereen is aan de drugs zoals Mia (lacht), maar disfunctionele families zijn overal; er bestaan alleen maar disfunctionele families, denk ik. De mate van eigenaardigheid verschilt alleen. De filmpersonages zijn een uitvergroting, maar onvolkomenheden zijn aan de orde van de dag, daar kunnen we maar beter eerlijk over zijn.