Skip to content

Wat er te redden valt

Ongeveer tachtig procent van alle stille films is verloren gegaan. De stille films die nu in archieven liggen, zijn dus de minderheid van overgebleven films. Maar ook als films eenmaal bij een filmarchief terecht zijn gekomen, blijven ze kwetsbaar en kunnen ze soms alsnog verloren gaan. Hoe komt dat?

Ontbindend nitraat: Het geheim van den vuurtoren (NL, Maurits H. Binger, 1915)
Ontbindend nitraat: Het geheim van den vuurtoren (NL, Maurits H. Binger, 1915). Foto: Paulina Reizi

Van wegwerpartikel naar de eerste archieven

We hebben een vrij gedetailleerd idee van het aantal ‘verloren’ films door bewaarde inventarislijsten, recensies en advertenties van bioscopen. Een verrassend groot deel van die films is al in de eerste helft van de twintigste eeuw actief vernietigd, want film gold als een vermaaksartikel zonder cultuurhistorische waarde. Daarnaast was nitraatfilm erg brandbaar, dus er verbrandden ook films per ongeluk, of ze raakten onherstelbaar beschadigd.


Het idee dat je zou kunnen proberen om films te bewaren kreeg vrij langzaam vorm. In 1919 werd het Nederlandsch Centraal Filmarchief opgericht, dat zich echter uitsluitend richtte op films met ‘historische waarde’. Internationaal kwam er veel aandacht voor het onderwerp in de jaren ‘30, met de oprichting van het British Film Institute en de Cinémathèque Française. De voorloper van Eye Filmmuseum, het Nederlands Historisch Film Archief, dateert uit 1946.

Krassen en stof

Archieven begonnen internationaal samen te werken om kennis uit te wisselen, want vrijwel elke film die bij een archief werd binnengebracht had enige vorm van schade.


Eigenlijk elke analoge film loopt schade op door normaal gebruik: krasjes en strepen door veelvuldige projectie of lassen die met te veel lijm of verkeerde tape zijn geplakt. Ook komt er bijna altijd stof in het beeld: stofjes uit de lucht slaan tijdens projectie op de film neer en worden bij het oprollen op de emulsielaag geduwd, waar ze blijven kleven. Bij volgende projecties worden die stofjes zichtbaar als spikkels in het beeld.

Ontbinding

Zelfs als een film helemaal vrij blijft van dit soort mechanische schade maakt veroudering het materiaal vatbaar voor andere vormen van aantasting. Nitraat- en acetaatfilms zijn beide semi-synthetische plastics die langzaam ontbinden als ze te warm worden bewaard. Ontbinding kan alleen vertraagd worden door ideale opslagomstandigheden.


Bij het ontbinden van nitraatfilm komt salpeterzuur vrij, wat het proces versnelt: de film gaat verkleven en uiteindelijk verpulveren. Naarmate de ontbinding vordert wordt de film nog brandbaarder.

Nitraatfilm met lokale ontleding van de filmbasis, opwellend in kleverige bellen. De kleuren op de rol zijn sporen van reguliere stille film kleurprocessen.
Nitraatfilm met lokale ontleding van de filmbasis in kleverige bubbels. De kleuren op de rol zijn sporen van reguliere stille film kleurprocessen. Foto: Collectiebeheer
Nitraatfilmrol met ontbinding die de film verpulvert. De vrijkomende zuren tasten ook het filmblik aan. Foto Collectiebeheer.
Nitraatfilmrol met ontbinding die de film verpulvert. De vrijkomende zuren tasten ook het filmblik aan. Foto Collectiebeheer.

Vinegar syndrome

Acetaatfilm is weliswaar niet erg brandbaar, maar misschien nog wel meer dan nitraatfilm gevoelig voor chemische ontbinding. Dit werd echter lange tijd niet onderkend: in archieven werd wel geconstateerd dat er acetaatfilms begonnen te ontbinden, maar het duurde decennia voor de schaal van het probleem doordrong. Deze aantasting van acetaatfilm wordt vinegar syndrome genoemd: onder warme of vochtige omstandigheden begint de basis te ontbinden. Bij dit proces komt azijnzuur vrij, wat een kenmerkende scherpe zure stank geeft.

Ook dit proces versnelt zichzelf, en aangetaste films kunnen relatief gave films ‘besmetten’ als ze samen in een onvoldoende geventileerde ruimte worden bewaard. Aangetaste films trekken krom, worden broos en uiteindelijk kleverig. Films die in verregaande staat van ontbinding zijn kunnen vaak niet meer gerestaureerd of gedigitaliseerd worden.

Acetaatfilm aangetast door azijnsyndroom; het filmblik wordt gecorrodeerd door het zuur dat vrijkomt bij het ontbindingsproces.
Acetaatfilm aangetast door azijnsyndroom; het filmblik wordt gecorrodeerd door het zuur dat vrijkomt bij het ontbindingsproces. Foto: Aleksas Gilaitis.
Stukje nitraatfilm met kleuren die zijn aangetast door ontbinding. Foto: Ben Solovey.
Stukje nitraatfilm met kleuren die zijn aangetast door ontbinding. Foto: Ben Solovey.

Kleurenfilm

Al snel kwamen archieven erachter dat zwartwitfilms langer goed blijven dan kleurenfilms. Zowel bij nitraat- als acetaatfilm is kleur een complicerende factor.

Stille film (bijna altijd nitraatfilm) werd vaak na opname gekleurd, en sommige van die kleurstoffen hebben een samenstelling die de filmbasis of -emulsie aantast.

Bij acetaatfilm speelt kleur een ander soort rol: tegen de tijd dat acetaat de standaard voor het produceren van speelfilms was geworden, waren er verschillende soorten film ontwikkeld waarmee je in kleur kon opnemen. Je had systemen zoals Technicolor, dat verschillende negatieven voor de verschillende kleuren gebruikte, die dan later samengevoegd moesten worden. Dit was qua kleur een heel stabiel systeem, maar de productie was bewerkelijk.

Een ander kleurensysteem kreeg zodoende de overhand, waarbij de film werd gecoat met drie lagen van verschillende kleurgevoelige emulsie. Eastman Kodak en Agfa brachten dit in de jaren '30 op de markt als smalfilm; vanaf de jaren '50 begon ‘Eastmancolor’ de speelfilmindustrie te veroveren. Deze kleursystemen bleken op termijn echter gevoelig voor verbleking of verkleuring.

Vocht en droogte

De semi-synthetische basis van nitraat- en acetaatfilms maakt ze niet alleen kwetsbaar voor ontbinding, maar ook voor schimmels en bacteriën. Omdat die zich thuisvoelen in een vochtige omgeving, ligt het voor de hand om films zo droog mogelijk op te slaan.

Films kunnen echter ook last krijgen van uitdroging, wat krimp veroorzaakt. Dit is niet altijd met het blote oog te zien, maar om een film af te spelen – of te scannen – is het nodig dat de perforatiegaatjes in de film precies passen op de tandwieltjes van de apparatuur. Krimp kan betekenen dat een film die er op het eerste gezicht prima uitziet niet meer compatibel is met de gangbare apparatuur.

Bits & Pieces Nr. 647, een fragment van een nitraatfilm met schimmelschade.

In een professioneel depot is dus altijd een gecontroleerde luchtvochtigheid bij een koele temperatuur. Gelukkig is dat voor de meeste films een duurzame oplossing. Maar zelfs op deze manier kan de achteruitgang niet helemaal stilgezet worden.


Welke films het snelst achteruit zullen gaan is niet altijd te voorspellen, én een ontbindende film kan relatief onaangetaste films in de directe omgeving 'besmetten'. Daarom worden alle films periodiek gecontroleerd. Sommige films worden uiteindelijk ingevroren. Dat gebeurt met name met negatieven, omdat negatieven gelden als het belangrijkste materiaal van een film én omdat negatieven het minst vaak uit de kluis gehaald worden.