Skip to content

Kinderfilms in de jaren zeventig en tachtig: kinderen worden volwassen

Begin jaren zeventig kreeg de kinderfilm een ander aanzien. Naast de vrolijke, spannende avonturenfilms van Henk van der Linden verschenen er ook kinderfilms waarin een heel andere toon werd aangeslagen. In deze films werden kinderen geconfronteerd met de problemen om zich heen. Problemen uit de eigen leefwereld, zoals liefde en verdriet, maar ook maatschappelijke problemen uit de wereld van de volwassenen. De verbeelde wereld was niet langer een idylle of een fantasiewereld waarin kinderen de regels stelden, maar een wereld waarin de realiteit van alle dag een grote rol speelt.

Still uit Oom Ferdinand en de toverdrank (NL, Karst van der Meulen, 1974)

Karst van der Meulen

Het voorbeeld kwam uit het noorden, uit Denemarken en Zweden. Het begon met de op kinderboeken van Astrid Lindgren gebaseerde films van Ole Hellblom (onder ander de Pippi Langkous-verfilmingen rond 1970). Films waarin het avontuurlijke wordt vermengd met het anarchistische en kinderen niet langer worden gehinderd door de door volwassenen bepaalde conventies. Gaande weg werd echter het sociaal-realistische element veel groter en werden grote dilemma's en problemen niet uit de weggegaan. Daarnaast zag de overheid ook een taak weggelegd als pleitbezorger voor de kinderfilm. Zo wordt vanaf 1982 25 procent van de Deense filmsubsidiëring gereserveerd voor de kinderfilm.

In Nederland was het Karst van der Meulen die de stap zette naar de geëmancipeerde kinderfilm. In zijn films worden amusement en boodschap gecombineerd en worden thema's als discriminatie, vooroordelen en scheiding op een serieuze wijze behandeld. Films die ook aansloten bij de veranderingen in de Nederlandse jeugdliteratuur waar auteurs als Mies Bouhuys en Thea Beckman op vergelijkbare wijze grote thema's met avontuurlijke verhalen wisten te combineren. Van der Meulen had echter niet de productiemogelijkheden zoals ze er in Denemarken lagen. Elke keer opnieuw moest hij bij een productie van nul af aan beginnen en hopen dat hij de financiering weer rond kreeg. Uiteindelijk gooide hij er in 1989 na acht films het bijltje bij neer, ondanks een Gouden Beer op de Berlijnse Berlinale. Kunst en vliegwerk zou zijn laatste film zijn.

Met zijn films brak Van der Meulen wel de ban voor andere regisseurs die zich op kinderfilms richten. In het bijzonder voor Ben Sombogaart die samen met producent Burny Bos de fakkel overnam en met Mijn vader woont in Rio, Het zakmes en De jongen die niet meer praatte een aantal succesvolle en bekroonde films maakte. Nog meer dan Van der Meulens films vergrootte zij het prestige van de Nederlandse kinderfilm en effende ze het pad voor een volwassen kinderfilmproductie.

Sol Film

Naast Van der Meulen hield ook het Bredase collectief Sol Film (Solidariteitsfilm) zich bezig met films voor de jongeren. Afkomstig uit het filmcollectief De critische filmers richtten Bob Entrop, Anneke Hopman en Marcel Siegmund in 1979 Sol Film op. Met films als Het feest en de grote leugen, Een gevoel van meer en het uit 1995 stammende De andere kant van de tunnel produceerde Sol Film een aantal films waarin de eigentijdse jongerenthematiek centraal staat. Zo worden discriminatie en seksualiteit op een verantwoorde en realistische manier behandeld - en wordt de kijker gedwongen stelling te nemen.

Een aantal van de door Sol Film geproduceerde films zijn gemaakt in samenwerking met jongeren. Gezamenlijk werden onderwerp en inhoud bepaald en gewerkt aan het uiteindelijke resultaat. De films werden in eigen beheer geproduceerd en gedistribueerd.

In tegenstelling tot Van der Meulen en Sombogaart - die passen in de rijke traditie van voor de bioscoop geproduceerde kinderfilms - liggen de roots van Sol Film veel meer in het vormingswerk uit de jaren zeventig. In het alternatieve circuit van filmhuizen en jeugdverenigingen waarin maatschappijkritiek en jongerenemancipatie centraal stonden.