Skip to content

Editors in de jaren dertig

De rol van vrouwen in de Nederlandse film is lang overwegend beperkt geweest tot die van actrice - vóór de camera dus. Vrouwen kwamen niet makkelijk aan de slag 'achter de camera'. Eén van de eerste afdelingen waar dat wél lukte was de montage.

Lien d'Oliveyra (linksvoor) en collega's, werkfoto Amsterdam bij nacht (1936).

Geen regie, wel montage

In vooroorlogs Nederland zijn er welgeteld twee vrouwen geweest die films hebben geregisseerd: Caroline Dommelen - van huis uit actrice - regisseerde begin jaren tien drie films. Revueartiest Adriënne Solser pakte het groter aan: zij richtte haar eigen productiemaatschappij op en regisseerde in de jaren twintig een aantal filmkluchten, waarbij ze ook de hoofdrol voor haar rekening nam. Maar zij waren uitzonderingen.

Montage had een relatief geringe status, want het werd vaak gezien als werk met weinig artistieke waarde. Dat is te zien aan de credits op de filmrol: van veel films tot medio jaren dertig waren die vaak beperkt tot regie, productie en camera - een enkele keer uitgebreid tot de naam van de decorbouwer.

Montage vereiste geduld en acuratesse – eigenschappen die maakten dat het als een geschikt beroep voor vrouwen werd gezien. Een meer pragmatische overweging was dat het om arbeidsintensief en dus duur werk ging, dat bovendien fysiek niet al te zwaar was. In dat opzicht is het niet vreemd dat vrouwen – goedkope arbeidskrachten - relatief vroeg terechtkwamen op de montageafdeling.

Dat wil niet zeggen dat er geen mannelijke editors waren: integendeel. Het merendeel van de Nederlandse speelfilms uit de jaren dertig wordt door een man gemonteerd: Oscar van Leer, Harry Ankersmit en met name Jan Teunissen hebben veel speelfilms gemonteerd.

Geluidsfilm

Echter: in diezelfde jaren dertig, als de crews voor speelfilms groter worden en er steeds meer medewerkers op de credits worden vermeld, zie je daar soms ineens vrouwennamen opduiken: Lien d’Oliveyra, Hanna Kuijt, Friedel Buckow, Martha Dübber, Putty Krafft, Rita Roland, Helen van Dongen. Allemaal als editor.

In dezelfde periode, rond 1934, gaat Nederland ‘over’ op de geluidsfilm, en daarmee komt de lat voor editors een stuk hoger te liggen: ze hebben ineens ook met geluid te maken.

Waar hebben deze vrouwen hun vak dan geleerd? In het buitenland – Duitsland vaak. Opvallend vaak waren de editors van Nederlandse speelfilms Duitse vakmensen. Van Kuijt, Buckow, Dübber en Krafft weten we dat ze al in Duitsland werkzaam waren als editor voordat ze hierheen kwamen. Over Buckow, Dübber en Krafft is in Nederland niet heel veel bekend, Zij zetten uiteindelijk hun carrière in Duitsland voort.

Hanna Kuijt

Over Hanna Kuijt is iets meer bekend dan Buckow, Dübber en Krafft, maar dat is nog steeds weinig. Ook Kuijt leerde het vak dus in Duitsland, en werkte zelfs als editor aan Leni Riefenstahls Das blaue Licht (1932). Kort daarna vluchtte Kuijt, die Joods was, naar Nederland. Ze kwam hier aanvankelijk probleemloos aan werk, maar werd daarmee middelpunt van een relletje: toen De big van het regiment (1935) in productie ging, kwam de Nederlandse Vakvereeniging van Filmkunstenaars (NVF) in protest vanwege vermeende arbeidsverdringing door immigranten. Er werden voor deze film namelijk vier buitenlandse crewleden aangetrokken. Kuijt was als de vierde de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen en werd ineens symbool van de buitenlandse – overwegend Duitse – professionals die in de Nederlandse speelfilm werkten. Maar producent Monopole maakte zich hard voor Kuijt en uiteindelijk werd er een compromis gevonden, zodat er met de film kon worden begonnen.

Kuijt werkte dat jaar aan minimaal drie andere Nederlandse speelfilms: Bleeke Bet, De Jantjes en Het meisje met de blauwe hoed. Er is dus veel vraag naar haar werk, maar dat lijkt abrupt op te houden. We weten niet precies wat ze na 1935 heeft gedaan, maar uit correspondentie wordt duidelijk dat ze geen werk meer krijgt in de Nederlandse filmindustrie.
Teruggaan naar Duitsland was voor de Joodse Kuijt geen optie. Het lijkt erop dat ze van de ene tijdelijke baan naar de andere trok, met haar moeder, die ze onderhield. Hanna Kuijt is in 1943 vermoord in vernietigingskamp Sobibor.

Credits Das blaue Licht (DEUZE, Leni Riefenstahl, 1932) Still: Bundesarchiv

Who is in the credits

Hanna Kuijt's name appeared, as Hanne Kuyt, in the credits of Das Blaue Licht when the film first came out in 1932. However, when this film was re-released later in the 1930s, the names of Jewish crewmembers - including Kuijt's - were removed from the credits.

Rita Roland

Rita Roland was getrouwd met de regisseur Hein Josephson en is vermoedelijk pas in Nederland begonnen als montage-assistent. Na de oorlog emigreerde het echtpaar naar de Verenigde Staten, waar haar carrière pas echt van de grond zou komen. In 1977 won ze een Emmy voor de montage van Eleanor and Franklin: The White House Years.

Helen van Dongen

Helen van Dongen begon aanvankelijk als handelscorrespondent en secretaresse bij fotozaak CAPI, en ontmoette daar Joris Ivens. Via hem kreeg ze met steeds meer filmaangelegenheden te maken. In 1930 schoolde ze zich in montage en geluidstechniek, in Parijs en Berlijn. Ze trouwde met Ivens en bleef professioneel lange tijd aan hem verbonden: eerst in Rusland, later in de Verenigde Staten. Ze bouwde een grote reputatie op als editor – onder meer met The Spanish Earth (1937) van Ivens en later als editor voor de Amerikaanse regisseur Robert Flaherty. Toen ze in 1950 hertrouwde met een Amerikaanse journalist stopte ze met haar filmwerkzaamheden.

Lien d'Oliveyra

Lien d’Oliveyra was niet toevallig de film ingerold; ze was de dochter van Adriënne Solser. Ze was min of meer opgegroeid in de studio’s waar de films van haar moeder werden geproduceerd en deed haar eerste montageklussen rond haar twaalfde, aan Bet, de koningin van den Jordaan (1924). Ze had dus vermoedelijk al behoorlijk wat ervaring toen ze naar de internationaal bekende studio’s van Babelsberg (bij Berlijn) mocht om daar stage te lopen. De timing was erg gelukkig: de omschakeling naar geluidsfilm was daar net in gang gezet.

Toen ze terug naar Nederland kwam behoorde ze zodoende ineens tot de gewilde groep editors die geluidsfilm kon monteren. Omdat ze niet vermeld is bij de meeste stille films die ze eerder monteerde, lijkt ze bijna uit het niets te verschijnen als editor van Dood water (1934). Na de oorlog zou ze één van de meest prominente editors in de Nederlandse film van de jaren vijftig worden. Daarnaast bracht ze de eerste lichtingen van de in 1958 opgerichte Filmacademie het vak bij.

Arthur Dreifuss en Lien d'Oliveyra, Secret File USA, 1955.

Unsung heroes

Wie de credits van Nederlandse speelfilms uit de jaren dertig bekijkt, zal zien dat de crew uit overwegend mannennamen bestaat. De enige uitzondering is de categorie montage. Maar pas ver na de Tweede Wereldoorlog ontstaat de gewoonte om simpelweg íedereen te vermelden die aan de productie van een film heeft meegewerkt. Het valt dus te verwachten dat de jaren dertig nog heel wat unsung heroes én heroines van de filmmontage hebben.