Geen regie, wel montage
In vooroorlogs Nederland zijn er welgeteld twee vrouwen geweest die films hebben geregisseerd: Caroline Dommelen - van huis uit actrice - regisseerde begin jaren tien drie films. Revueartiest Adriënne Solser pakte het groter aan: zij richtte haar eigen productiemaatschappij op en regisseerde in de jaren twintig een aantal filmkluchten, waarbij ze ook de hoofdrol voor haar rekening nam. Maar zij waren uitzonderingen.
Montage had een relatief geringe status, want het werd vaak gezien als werk met weinig artistieke waarde. Dat is te zien aan de credits op de filmrol: van veel films tot medio jaren dertig waren die vaak beperkt tot regie, productie en camera - een enkele keer uitgebreid tot de naam van de decorbouwer.
Montage vereiste geduld en acuratesse – eigenschappen die maakten dat het als een geschikt beroep voor vrouwen werd gezien. Een meer pragmatische overweging was dat het om arbeidsintensief en dus duur werk ging, dat bovendien fysiek niet al te zwaar was. In dat opzicht is het niet vreemd dat vrouwen – goedkope arbeidskrachten - relatief vroeg terechtkwamen op de montageafdeling.
Dat wil niet zeggen dat er geen mannelijke editors waren: integendeel. Het merendeel van de Nederlandse speelfilms uit de jaren dertig wordt door een man gemonteerd: Oscar van Leer, Harry Ankersmit en met name Jan Teunissen hebben veel speelfilms gemonteerd.