Reisbioscopen
De eerste generatie filmvertoners bestond uit twee groepen: directeuren van variététheaters en ambulante filmvertoners. Deze laatste groep bestond voornamelijk uit kermisexploitanten die in film een populaire attractie zagen waarmee gemakkelijk publiek kon worden getrokken.
Rond de vorige eeuwwisseling beschikte bijna iedere kermis over een bioscooptent. Omdat ambulante vertoners geen vast publiek hadden, konden zij volstaan met een vast filmaanbod dat zo nu en dan werd aangevuld met nieuwe succesnummers.
Behalve op kermissen en jaarmarkten werden er door reisbioscoopexploitanten ook filmvoorstellingen gehouden in sociëteiten en andere gemeenschapsgebouwen; vooral in de wintermaanden. Een deel van deze voorstellingen werd georganiseerd door vertoners met nobeler doelen dan geldelijk gewin, waaronder het Leger des Heils en Frederik Keijzer. Met zijn christelijke reisbioscoop trok Keijzer door het land om het geloof te verkondigen en drankmisbruik te bestrijden.
Tijdens de hoogtijdagen van de reisbioscoop, tussen 1905 en 1910, werden hoge bedragen betaald voor een standplaats op de kermis. Zo betaalden de gebroeders Mullens (Alberts Frères) in augustus 1907 ruim 2200 gulden voor een tweewekelijkse standplaats op de Haarlemse kermis. Een lucratieve investering, want hun vertoningen werden door meer dan 30.000 bezoekers bezocht.