Een levensvatbare industrie?
In zijn antwoord op de enquêtevraag benadrukte Meyer dat een Nederlandse filmindustrie alleen kon bestaan wanneer regelmatig films werden geproduceerd en er geregeld werk was voor mensen die van hun filmwerk leefden.
Tevens vond hij steun van de overheid onvermijdelijk. In zijn ogen was film weliswaar een kunstvorm, maar wel ‘onderworpen aan zekere financiële voorwaarden’. De productie van een film vereiste veel kapitaal, zo schreef hij, en financiers wilden natuurlijk geen verliezen leiden ‘zelfs al bezitten ze nog zooveel enthousiasme’.
Als producent vond Meyer het zijn taak te bemiddelen tussen ‘de belangen van het kapitaal’ en ‘de artistieke eisen van de film’. Persoonlijk geloofde hij in de bestaansmogelijkheid van een Nederlandse filmindustrie. Hij hoopte daar met de productie van zijn nieuwste film een bijdrage aan geleverd te hebben.